De stad al haar talen
vreemd op het trottoir
de straten hun rumoer
vuil in het centrum tot
in oude amoureuze keien
zie dan haar zwarte armen
hoe ze vechten om te leven
het neonlicht dat het valt
over haar gezicht
hoor de stilte van onze pleinen
’s nachts om vijf uur
als de alcohol geen verhalen
of nog minder heeft
oh mijn stad, hoe kwetsbaar
ze is als het dorp spreekt
en zijn agenten stuurt, om
te preken dat we niet tegen
muren mogen zeiken en dat
onze spuiters dit zoveel
en nog meer moeten
wat als sluitingstijden gaan
tellen en wat als het dorp
onze vreemdelingen niet
meer lust wat is dan nog
ons bestaan waar anders
vinden we bochten die
met zoveel beelden openen
ach het is goed want
ik zal haar, de stad,
altijd blijven zien
wat ze ons brengt
de chaos van ons leven
die alleen in een dorp
gewoonheid kan spelen
maar wij de stedelingen
weten wel beter
want wij
wij zijn de vreemdelingen