Bert Wansink heeft twintig jaar een galerie in Roermond. Een portret van een galeriehouder met naam in Nederland.

Roermond – Een galerie, twintig jaar in Roermond. Op een plek als een terzijde van de binnenstad: de Neerstraat, de helft waar auto’s mogen parkeren. Een onwetende voorbijganger loopt de witte gevel met de lichtgrijze letters ‘Galerie Wansink’ makkelijk voorbij. Als de wandelaar toch de pas inhoudt, dan alleen vanwege het enkele schilderij in de etalage.

De kunst achter de gevel trekt liefhebbers uit Nederland, België en Duitsland. De schilder Klaas Gubbels heeft een grote overzichtstentoonstelling in een museum in Arnhem. Wansink heeft samen met een Amsterdamse galerie een begeleidende expositie van Gubbels. Aan de muren in Roermond hangen regelmatig werken van Karel Appel, Lucebert, Co Westerik, Jan Wolkers, Harrie Gerritz. Op voorraad losse werken van Picasso, Asger Jorn, Georges Braque, Marc Chagall, Robert Rauschenberg, Man Ray.

Wansink is een naam in de kunstwereld. Naamgever: Bert Wansink. Rijzige gestalte, introverte uitstraling. Als kunstenaar afgestudeerd aan de academie van Den Bosch. In de jaren zeventig met een galerie begonnen in Meijel. Eigen werk. Andere kunstenaars krijgen in de loop der jaren een groeiende aandacht in zijn galerie. Op een zeker moment dringt tot de eigenaar door: ik heb al jaren niet meer geschilderd. De kunstenaar is kunsthandelaar geworden.

Een nieuw podium in 1984 – Roermond. Groter, maar toch de luwte van een provinciestadje. Om daar gestaag een stijl te ontwikkelen want een goede galerie heeft een eigen gezicht. Wansink verkiest de poëzie en de ruimte op het doek boven de grootspraak van het penseel. Eerder Lucebert dan Appel. Maar een galeriehouder heeft tijd nodig om zijn profiel neer te zetten. Amsterdam zou hem die niet hebben gegeven want de Amsterdammers willen meteen duidelijkheid.

De afgelopen twintig jaar heeft Wansink veel geleerd, waarvan het meeste misschien wel afgeleerd. Het kostuum is verleden tijd, in plaats daarvan een ribcolbert en casual broek. En hij heeft grijze haren gekregen, wat vreemd genoeg een belangrijk verkoopargument is. Wie kunst koopt, wil ook wijsheid van de verkoper. Andere zaken zijn hetzelfde gebleven. Nog steeds moeilijk te verdragen: de dame met in haar handen een lapje stof om een schilderij bij haar bank uit te zoeken.

Het interieur van zijn galerie is tot eenvoud teruggebracht. Niet langer een videoschermpje waar het leven van de kunstenaar voorbijtrekt. Alleen nog de beeldende kunst. En die zelfbewust gepresenteerd. Een muur met zeven of vijf schilderijen is beter dan vier of zes. Het ziet beter uit. De week voor het begin van een expositie zit hij elke avond op een stoeltje in het midden van de galerie. Met naast zich op de grond een goed glas wijn en om zich heen de nieuwe kunst die nog zijn plaats moet krijgen. De laatste tien minuten voor de opening trekt hij de deurbel eruit en kijkt rond, om te genieten van de overtuiging dat het goed is.

Familiekapitaal heeft hem eenmaal van een faillissement moeten redden. Maar het gesappel is voorlopig ten einde; de oogstjaren zijn aangebroken. Maar de kunst zal hem nooit rijk maken. Kunst en geld, het blijft een spagaat van twee werelden. Aan de eerste probeert hij de meeste aandacht te geven. Kunstmappen van Karel Appel, Lucebert en andere groten biedt hij aan als geheel omdat de grafiekbladen bij elkaar horen. Ze worden niet verkocht omdat de prijs veel te hoog is. Hij blijft volhouden, tot het financieel pijn begint te doen vanwege het geld van de aankoop dat blijft uitstaan. Pas dan haalt hij de werken uit elkaar, waarna ze vaak in een rap tempo en voor een groter bedrag verkocht worden.

De meeste kunstenaars bij Wansink zijn sinds de jaren tachtig met hem verbonden, toen ze nog onbekend waren onder het grote publiek. Hij is met hen meegegroeid, ze vormen een deel van zijn leven. Zoals Jan Wolkers met wie hij op Texel vaak lange wandelingen maakt, wiens zoons hij heeft leren voetballen. Aankomende, jonge kunstenaars komen bij Wansink niet snel aan bod. De grote talenten onder hen heeft hij nog niet kunnen ontdekken. Maar een rol speelt ook de generatiekloof tussen de jongelingen en de kunsthandelaar. De generatiegenoten onder de kunstenaars zijn ook geestverwanten.

Met de leeftijd van 53 in zijn achterhoofd heeft galeriehouder Wansink zichzelf nog twee jaar gegeven om een laatste sprong te maken. Misschien weg uit Roermond, naar een grote stad. Of een grote vernieuwing in zijn galerie. Of een groot plan dat daar helemaal los van staat, bijvoorbeeld toch met die jonge kunstenaars aan de slag gaan. Nog eenmaal de geldingsdrang de vrije loop laten.

Bert Wansink. Bij een schilderij van Theo Wolvecamp het gevoel hebben dat het bijzonder is. Groots. Verkopen en niet veel later weer terugnemen omdat de eigenaar spijt heeft. Nogmaals kijken en het weer zien. Voor een goede prijs verkopen aan een Parijse handelaar en een maand later een nieuw boek over Wolvecamp onder ogen krijgen met dat schilderij op de kaft. De weduwe van Wolvecamp spreken en haar horen zeggen dat het jarenlang in hun woonkamer heeft gehangen. Het is misschien wel zijn belangrijkste werk. Gelukkig zijn om de bevestiging en de schouders ophalen bij de gedachte dat het tienvoudige bedrag aan je voorbij is gegaan.

Dagblad de Limburger 2004