Fotografie Franco Gori

ArmandoArmando is misschien wel de belangrijkste levende kunstenaar van Nederland. Een man die harder werkt dan ooit tevoren. Het is zijn eindtijd, althans zo voelt hij het. ”Je wordt voortdurend in je rug geduwd. Door jezelf.”

Armando woont op de bovenste etage van een flat in Amstelveen. Tot zijn tevredenheid heeft hij alleen een rechterbuurman, die zich nooit laat horen. ‘En op het balkon een stelletje stomme vogels – eksters – die voortdurend lachen, als ze weer een nest hebben gebouwd.’ Hij zit een zwarte fauteuil in de hoek van de woonkamer. Het grote raam van het appartement biedt hem een keizerlijk uitzicht. ‘Het is een vooroorlogs landschap, weilanden met paarden, ganzen, schapen. Iédereen die hier binnenkomt, zegt: Jezus wat heeft die man een uitzicht. Hier de Amstel, daar in de verte Ouderkerk, en daar Nes.’

Na een kwart eeuw leven en werken in Berlijn woont de kunstenaar en schrijver sinds 2004 in Nederland. Noodgedwongen, na vier operaties aan zijn been wegens ouderdomssuiker. ‘Sindsdien loop ik met een rollator in huis. Buiten de deur heb ik begeleiding nodig, een arm, meer niet. Wat dat betreft ga ik vooruit: want ik had eerder een arm en een wandelstok nodig.’ Daarnaast werkt zijn rechterarm niet meer zoals vroeger. ‘Dat is in mijn hersens, daar heeft het iets mee te maken. Daardoor ben ik beperkt met rechts.’ Zijn huis in Berlijn is verlaten. ‘Ik weet niet of ik er naar terug ga want dat huis heeft alleen een trap. Ik loop goed trappen, maar liever niet; en er zijn hoge drempels. Hier niet. En hier is een lift.’

Met 77 jaar zijn de nadagen aangebroken, zo voelt hij het. ‘Natuurlijk dringt de tijd. Ik mag van geluk spreken als ik 80 word. Ik ben heel lang heel gezond geweest, ik heb veel aan sport gedaan; ik mag niet ontevreden zijn, en ik mopper nooit.’ Elke ochtend staat hij tussen acht en negen uur op en niet veel later zit hij in de fauteuil voor het raam. Zonder muziek of radio, nadenkend, soms maakt hij notities of schetsen in een boekje. En wachtend, tot een vriend of vriendin hem met een auto komt ophalen, ergens voor het middaguur, om hem naar zijn Amsterdamse atelier in de Pijp te brengen. Na enkele uren schilderen wordt hij teruggebracht naar zijn appartement, waar hij zijn eten klaarmaakt, uit de diepvries. En dan weer in die stoel.

Al die tijd hier: waar denkt u aan?

‘Alleen maar over schilderen, en over het schrijven wat ik ga doen. Ook ’s avonds in bed. En verder is het maar afwachten op de inspiratie of een idee. Ik wacht. En dat is hard werken, dat je dat kunt bereiken, dat je áltijd daaraan denkt. En verder ben je er verbaasd over, dan denk je: waarom heb ik dit niet twintig jaar eerder gemaakt, waarom nu en dan ‘nu’ met nadruk. Vind ik zo gek. Hoe ouder ik word, hoe meer ik mij beschouw als een doorgeefluik. Het overkomt me, eigenlijk. Ik heb niet zo’n hoge dunk van mezelf, dus ik vind het nogal bijzonder dat het altijd aan mij doorgegeven wordt, door mijzelf of door wie dan ook. Dat interesseert me niet zoveel, waar het vandaan komt, eigenlijk helemaal niet – als het maar komt. En dan nogmaals verbaas ik me er over: waarom nu.’

Van een artistieke neergang is geen sprake, integendeel. Volgens sommigen werkt hij harder dan ooit, met de geur van haast. Zijn werk verkoopt alsmaar beter; de prijzen blijven stijgen. Galeriehouders bieden zich bij hem aan, als chauffeur naar het atelier en assistent ter plekke. Soms gaan ze naar huis met aangekochte doeken, de verf nog nat. Dit jaar had Armando een drukbezochte overzichtstentoonstelling in het Cobra Museum en vorig jaar in Schloss Moyland in Krefeld, gezien door 75.000 bezoekers. Exposities rijgen zich als een ketting door het jaar heen. Er lijkt zelfs sprake van een climax. Deze maand in Eindhoven bij Willy Schoots en in Amsterdam bij drie galeries tegelijk: Arts Affairs, Borzo, en Steendrukkerij. Voor volgend jaar geboekt: Bert Wansink in Maastricht, Helga Hofman in Alphen aan de Rijn, het Stedelijk Museum in Schiedam, samen met galeriehouder Rob de Vries uit Haarlem. En volgend jaar ook in Katowice en Tokio.

De mogelijke reden van deze hausse is even morbide als legitiem. De galeriehouders en museumdirecteuren weten dat bij ’s mans dood zijn werk in het beheer komt van het Armando museum. Hoe het daarna met exposities gaat, is ongewis. Nu is er nog de gelegenheid.

Armando interviewen is lastig. Op veel waarom-vragen antwoordt hij: ‘Ik weet het niet.’ Zoals waarom hij na een halve eeuw het zo bekende zwart opeens uit zijn werk liet verdwijnen. ‘Ik weet het niet. Op zeker moment heb ik er een hekel aan gekregen.’ De vraag na vijf minuten met nadruk herhalen is zinloos. Hetzelfde antwoord klinkt dan, zonder een spoor van irritatie, alleen met meer klinkers: ‘Ik wéééét het niet.’ Alsof het ook tot zijn eigen verbazing is. Een bewuste stilte laten vallen is onverstandig want zijn stilte is onverbiddelijker. Zoals hij vooruit kijkt, wachtend tot de volgende vraag. Wie zijn de talenten onder de generatie jonge kunstenaars?

‘Dat is makkelijk. [Ronald] Zuurmond en [Marc] Mulders; ze hebben nu een expositie in het Armando museum. Wat me aanspreekt bij beiden, is het schilderen, wat ze met verf doen. Andere kunstenaars vind ik soms interessant maar daar hoef ik verder niet naar te kijken. Maar bij deze twee wel, naar hoe ze geschilderd hebben, wat ze met de verf doen. En dat vind ik interessant.’

De techniek?

‘Wat ze met de verf doen. Ja, dat vind ik interessant.’

***

Een bezoek aan zijn atelier in de Pijp, Amsterdam. Een hal waar nieuwe schilderijen in rijen tegen de muur staan. Een werk-in-wording staat op de ezel; Armando zit in een wit pak op een stoeltje voor het doek. Hij schildert nu met zijn linkerhand, omdat rechts niet goed wil: een verschil op het doek is niet merkbaar. Sculpturen maakt hij met beide handen. Een vriendin werkt aan haar eigen schilderijen en verleent ondertussen assistentie. Armando tegen haar: ‘Haal het maar weg.’ Op zijn aanwijzing zet ze een ander werk, in een beginstadium, op de ezel. Hij kijkt een ogenblik waarna zijn linkerhand de kwast in een onophoudelijk geconcentreerd tempo over het linnen beweegt. Uit het non-figuratieve begin verschijnt een verloren been in het zand. Eenzaamheid, in verf neergezet.

‘Ze helpen me in mijn pak, ze helpen me in mijn stoel. En dan ga ik aan de slag. En af en toe zeg ik: doe ‘m es op z’n kop, of doe ‘m es een beetje naar rechts, of een beetje naar links. Als ik aan grote sculpturen werk, moet ik staan, maar dan moet er wel altijd iemand in de buurt zijn die me eventueel opvangt. Ik ben nog niet omgevallen, maar het kan gebeuren.’

Alles begint in die zwarte stoel, thuis. ‘Schetsen voor de schilderijen maak ik thuis, de hele dag. Ik zit daar naar te kijken. Ik maak series van schilderijen, aan de lopende band, zoals vroeger die Fahne, en opeens houdt het op. Ik kan niet ophouden; en ineens heb ik geen zin meer. Dan ga ik met nieuwe serie aan de slag en soms heb ik niets. Dan moet ik nadenken. En dan doet zich weer iets nieuws voor. En dan begin je weer. Dat is heel raar. Ik word voortgedreven. Ik zit liever hier de hele dag naar buiten te kijken, maar dat doe ik niet. Integendeel. Het is heel schizoïde. Schaffungsdrang. Je wordt voortdurend in je rug geduwd. Door jezelf. Het is een hééél onrustig bestaan. Je moet goed tegen eenzaamheid kunnen want in alle eenzaamheid moet je je beslissingen nemen. En dat bevalt me eigenlijk wel. Ik kan goed alleen zijn, wat dat betreft.’

Zou u ook kunstenaar zijn geweest zonder de melancholie?

Nee dat denk ik niet. De resultaten zijn verschillend, maar niet in het melancholieke gevoel. Het is een soort grundlage, hoe noem je dat, iets elementairs in mijn hele werk. In mijn hele levenshouding eigenlijk. Ik kan al mijn werken eigenlijk allemaal wel melancholie noemen. Eigenlijk.’

Wat is het?

‘Het gevoel voor het vergankelijke, dat iets voorbij gaat en dat iets niet blijft. En dat de mensen doodgaan bijvoorbeeld. Maar vooral dat iets niet blijft. Sommige mensen denken daar niet bij na. Als je jong bent bijvoorbeeld, maar als je ouder wordt dan dringt het zich het aan je op. Bij mij was het er eigenlijk al heel vroeg. Maar het houdt niet in dat je somber bent. Of wat dan ook. Maar het is er. Je kan beter dom zijn en lekker leven.’

Dat zou uw voorkeur zijn geweest?

Nee, dat kan ik me niet voorstellen. Wat was het alternatief geweest? Het circus. Of de sport. Ik ben altijd actief geweest in de sport. Ik zou graag… Als ik geen kunstenaar was geworden, was ik professioneel geworden in de sport. Welke sport?

Kan me niet schelen.

De sport is wezenlijk anders dan de kunst.

‘Is dat zo? Dat vind ik niet eigenlijk. Ik weet van voetballers die, toen ze vijftien waren, veel slechter waren dan menigeen. En nu zitten ze in het nationale elftal. Waarom? Omdat ze doorzetters zijn. En ze kunnen tegen kritiek. Ze hebben alles mee om een grote te worden. Anderen hebben meer aanleg, maar aanleg is weinig. Op de academie heb je er daar ook veel van: mensen met aanleg. Nou, dat is weinig. Er komt een heleboel bij kijken: tegen alleen-zijn kunnen, bijvoorbeeld. Zoveel. Het is geen verdienste, dat heb je of dat heb je niet. Helaas heb ik dat wel. En nog steeds, ik ben al heel oud, maar ik heb het nog steeds: als een kleine jongen ben ik nog enthousiast – soms.’

Een doelpunt ontstaat vaak door een reflex.

‘Natuurlijk. Maar die heb je door oefening. Door veel te doen. En dan heb je opeens zo’n reflex waar je niet bij nadenkt. Zo moet het ook zijn. Het moet een avontuur zijn. Maar dan moeten wel de principes aanwezig zijn. Je moet veel oefenen, veel er voor die tijd over nadenken. Maar niet tijdens de handeling nadenken. Zo is het eigenlijk ook met schilderen. Zoals ik al zei: je moet je laten verrassen door jezelf, maar wel weten wat je doet. Laat nooit je kinderen kunstenaar worden.’

De bronnen van melancholie nemen toe nu de jaren zich voelbaar opstapelen. Vrienden sterven, zoals deze zomer de bokser Harko Kokmeijer. Hij brak een reis in Ierland af om de begrafenis bij te wonen. ‘Hij was beter dan ik hoor. Een echte professional. Jarenlang kampioen van Nederland geweest, bijna Europees kampioen. Ja, ik heb ook tegen hem gebokst, vroeger; maar nooit gewonnen. Hij was heel goed, mooie series en zo. Ik ken hem al meer dan veertig jaar.’

Of de viool waarop hij jarenlang speelde in het naar hem vernoemde kwartet. Hij stopte enkele jaren geleden. Omdat het genoeg was. Nu zegt hij: ‘Een half jaar na de afscheidsconcerten kreeg ik die operatie en nu kan ik niet eens meer staan. Maar als ik sommige stukken nu hoor… ik heb een hele tijd niks gehoord, om niet in de verleiding te komen. Maar als ik nu weer luister, denk ik: waarom heb ik dit niet gespeeld en dan ben ik al weer aan het arrangeren.’

Zijn fysieke beperkingen bepalen zijn leven inmiddels voor een belangrijk deel. ‘Er zijn heel veel nadelen als je er over nadenkt maar ik denk er gemakshalve niet aan. Ik kan nooit meer op stap, ik kan nooit naar winkels toe, bij alles wat ik onderneem heb ik begeleiders nodig. En gelukkig kan ik die vinden, daar ben ik heel dankbaar voor, maar ik heb ze wel altijd nodig. Dat is niet aangenaam natuurlijk.’

Hij noemt zijn oeuvre een gesamtkunstwerk.

”Ik geloof dat ik wel altijd met hetzelfde bezig ben geweest. Het is wel een lijn, eigenlijk ja.’ Een onwetende beschouwer zal het wellicht niet opvallen bij een eerste blik, maar de mens staat centraal in elke tekstregel, in elke verfspat. Wat denkt u van de mens?

Een minderwaardig schepsel, net als ik. Ik ben er ook een. Over het algemeen minderwaardig ja – over het algemeen.

Minderwaardig ten opzichte van…? De dieren?

De dieren ja. Hoe sommige mensen met dieren omgaan, dat is ook … nogal typisch.

De mens staat lager in de rangorde dan die koeien daar buiten?

‘Neehhee, helaas niet, want die zie ik zelden lezen. Zélden. Ze staan er te eten en te herkauwen, verder niets, maar het is wel een rustig beeld. En ze smaken lekker. Wat dat betreft ben ik ook inconsequent. Natuurlijk is de mens minderwaardig – met uitzonderingen, moet ik er bij zeggen. Ik heb één minuut geloofd, na de Tweede Wereldoorlog, dat we het nu wel geleerd hadden, maar eh.. natuurlijk niet.

Op de dag van de bevrijding?

Ja. Toen geloofde ik een minuut: nu zullen ze er wel anders over denken. Ben je gek. Maar dat verbaast me ook niet en dat verwerp ik ook niet. Zo is de mens. Een wolf. Wat dat betreft, heb ik een goede leeftijd. We smokkelen onszelf verder in deze tijd, maar mensen van mijn generatie weten het. In de oorlog moest je kleur bekennen. Iedereen.’

Het leitmotiv van uw werk…

De tragiek. De strijd onderling is een van de tragieken van de mens zoals andere kunstenaars de tragiek in het landschap hebben gezien. Ik vind een mens tragisch en niet omdat ik slechter of beter ben, ben je gek, ik ben niet beter, ik heb misschien af en toe een beter inzicht maar … ik ben ook maar een mens. Ik moet zo nodig die maffe schilderijen maken. Ik zit liever naar buiten te kijken en niks te doen maar ja elke dag ga ik schilderen. Waarom eigenlijk? Ik weet het niet, ik moet zo nodig, en ik voel me schuldig als ik niet ben geweest. Dat hebben zoveel mensen gehad, zo’n heilig moeten. Ein unfreiher Mensch, omdat je gedoemd bent van die malle dingen te maken.’

Bron: De Groene Amsterdammer